Seizoen vogeltellingen in de laatste fase

Foto: Erik Driessen

De broedvogelmonitoring (bmp) van Natuurmonumenten is in de laatste fase beland. Maandenlang doken medewerkers en vrijwilligers De Wieden in om vogels te tellen. “De voorlopige resultaten zien er goed uit”, zegt boswachter Johann Prescher. Maar pas in het najaar, wanneer alle tellingen bij elkaar zijn gebracht, kan hij definitieve conclusies trekken.

“Je moet vroeg op, maar je krijgt er veel voor terug”, glimlacht de boswachter. Vrijdag zette hij om 04.15 uur zijn wekker uit, om amper drie kwartier later bij Jonen de natuur in te trekken. “Vlak voor de opkomst van de zon zie je zo’n mooie gloed over het landschap. In de natuur heerst nog serene rust. Dat is elke keer mooi om mee te maken”, vertelt Prescher.
Vrijdag was hij samen met vrijwilliger Carl Maurits op pad. Bij de vogeltellingen is het gebruikelijk dat er in verband met de veiligheid in duo’s gewerkt wordt. “Bovendien: wat de één niet hoort of ziet, merkt de ander wel op. Dat is de kracht van de samenwerking”, zegt Prescher, die vrijdag met een goed gevuld lijstje terugkwam. “Spotvogel, kleine karekiet, bosrietzanger en heel opvallend vijf alarmerende purperreigers. Dat zou er op kunnen wijzen dat ergens een nest goed verstopt is.”

Voor Natuurmonumenten zou dat mooi nieuws zijn. Net als watersnip, snor en rietzanger is de purperreiger een Natura2000-doelsoort. Het beheer van de organisatie is erop gericht  om dergelijke soorten in stand te houden. “We hebben deze soorten dit jaar allemaal al gezien. Verder valt onder meer het aantal roerdompen op. Ook de porseleinhoen en de kwartel zijn waargenomen.”
De Wieden is te groot om elk jaar in haar geheel te monitoren, daarom heeft Natuurmonumenten De Wieden opgedeeld in zes telgebieden. Elk jaar is één van die gebieden aan de beurt, dit jaar is dat het gebied van Muggenbeet, Giethoornse meer, Ronduite, Sint Jansklooster, Blokzijl en het Vollenhovermeer. “Dat gebied is weer opgedeeld in vijftien delen. Vrijwilligers zijn verantwoordelijk voor het tellen van zo’n ‘plotje’. Ze tellen minimaal zeven keer: zes keer bij zonsopkomst en een keer in de nacht”, legt Prescher uit.

Alle betrokken vrijwilligers leggen hun telgegevens digitaal vast in de Sovon databank. Na de zomer worden alle bevindingen samengevoegd en kunnen waar mogelijk vergelijkingen worden getrokken met eerdere tellingen. “Al blijft dat altijd lastig, omdat je met veel variabelen te maken hebt. Als het bijvoorbeeld een droog jaar in Afrika is geweest, kan dat doorwerken in het aantal broedvogels in Nederland.”

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen